Het is een zonovergoten donderdagochtend als de veerboot naar Texel aanmeert bij ‘t Horntje. Waar storm Poly de dag ervoor nog voor veel natuurleed in het waddengebied zorgde, is het die ochtend vrijwel windstil. Meeuwen happen gretig naar voedsel dat opgewekte toeristen vanaf de boot de lucht in gooien. Bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), dat op kruipafstand van de haven ligt, vindt die dag een ontmoeting plaats tussen ecologen, beleidsmakers en geïnteresseerden.
Van de zee naar het land
Het onderwerp van gesprek is de afronding van een project genaamd ‘zeeboerderij op het land’. Doel daarvan was om technieken uit de zee af te kijken en te gebruiken in gebieden die door klimaatverandering minder geschikt worden voor landbouw. Texel diende daarbij als proeftuin.
Het waddengebied kampt namelijk al enige tijd met verzilting. Dat wil zeggen dat het zoutgehalte in de bodem toeneemt doordat water uit de zee langzaam het land intrekt – een direct gevolg van klimaatverandering. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor de landbouw, omdat de meeste land- en tuinbouwgewassen gedijen bij zoet water, en het niet overleven op zout water. Aangezien de zeespiegel op meer plekken stijgt dan alleen in het waddengebied, wordt het steeds essentiëler om te kijken naar manieren om te leren leven met een verzilte bodem. Want, zo zegt bioboer Marc van Rijsselberghe: “Iedere minuut komt er op de wereld een verzilte hectare bij.”
Zoutbestendige gewassen
Van Rijsselberghe, naast bioboer ook oprichter van de Salt Farm Foundation, doet zelf al geruime tijd onderzoek naar manieren om met verzilting om te gaan, zoals het telen van zoutbestendige gewassen. Daardoor kunnen gebieden die afhankelijk zijn van de landbouw, maar die door verzilting hun oogsten zien mislukken, weer aan voedsel komen. Van Rijsselberghe experimenteert in zijn proeftuin op Texel met zeebanaan, ijskruid, maar bovenal: aardappelen.
Hij ondervond dat de meeste aardappelsoorten, zoals verwacht, niet blij zijn met het zoute water. Maar enkele soorten floreerden juist wel, en dat bij zoutgehaltes drie keer zo hoog als voorheen mogelijk werd geacht. De Salt Farm Foundation teelt daarnaast zeewier op land, door het uit te laten groeien in grote bassins, en gebruikt dat zeewier vervolgens om de grond mee te bemesten. Van het eindproduct maakt Van Rijsselberghe verschillende smaken chips.
De grens over
De technieken van de Salt Farm Foundation zijn in trek in het buitenland, waar verzilting een potentieel levensbedreigend fenomeen is. In Pakistan, een land met 400 miljoen hectare aan verzilte grond, heeft het bestendige aardappelras al soelaas kunnen bieden. Ook in het Afrikaanse continent wil de stichting projecten gaan opzetten om lokale boeren te helpen.
Onvoorspelbaar
Ondanks het succes van de zoutbestendige gewassen blijft het lastig om ze te begrijpen, zegt Van Rijsselberghe lachend. Met name zeewier kan op land zeer onvoorspelbaar zijn. “We begrijpen het gewoon niet zo goed. Soms gedraagt het zich als kind, soms juist als atleet. En soms is het helemaal weg.”
Duurzaam vis kweken
Een tweede manier om ons aan te passen aan de verzilte grond, is om de bodem voor iets anders te gaan gebruiken dan voor landbouw. Als het aan de mariene-biologische start-up BlueLinked ligt, gaan we er duurzaam vissen kweken. Dat moet leiden, zoals oprichter Michaël Laterveer dat verwoordt, tot “een duurzamere voedselproductie waarbij je ook wederkerigheid naar de natuur toont”.
Om de overbevissing van de oceanen te lijf te gaan en aan de stijgende vraag naar visproducten te voldoen, kiezen landen er steeds vaker voor om lokaal vis te kweken. Dat gebeurt door jonge vislarven – van soorten als zalm, tarbot en kabeljauw – in het wild te vangen en ze in kunstmatige gebieden groot te brengen. Maar de viskweek heeft geen goede reputatie. Het kweken van vissen is namelijk een energie-intensieve bezigheid omdat er veel kunstmatige voeding nodig is; niet zo goed voor het klimaat dus. Ook wordt gezegd dat het welzijn van de vissen te wensen overlaat. Ze zouden dicht op elkaar moeten zwemmen en op een inhumane wijze worden gedood. Daarnaast lijkt hun kunstmatige omgeving vaak niet op die van de zee, wat bij de dieren tot paniek kan leiden.
Oceaan in het klein
Daarom bedacht Laterveer met zijn team van BlueLinked de ‘TinyOcean’, een kunstmatig systeem dat zo dicht mogelijk in de buurt komt van het natuurlijke habitat van een vis. Bij traditionele viskweekpraktijken sterft een hoog percentage van de vislarven vroegtijdig; zo’n 75 tot 80 procent. Laterveer vond dat veel te hoog en geloofde dat het mogelijk is om juist ruim 80 procent van de larven uit te laten groeien tot volwaardige vis.
Organische replica
Een TinyOcean bestaat uit een grote bak met 6.000 liter water, waarin levend voedsel (zoöplankton) zwemt. Vis-, garnaal- en oesterlarven kunnen zich daarmee voeden, waardoor er geen kunstmatige korrels meer nodig zijn. Ook de zandbodem van de bak is organisch; er leven allerlei bacteriën en micro-organismen in waardoor het water op een natuurlijke manier gezuiverd wordt. Dat alles zorgt ervoor dat er minder energie nodig is om het kweeksysteem te onderhouden. Doordat de vissen meer ruimte krijgen om te zwemmen en zich natuurlijk kunnen voeden, is het ook een stuk diervriendelijker.
Het systeem is volledig circulair. De vissen eten het zoöplankton, hun ontlasting wordt door de micro-organismen in de grond omgezet naar voeding voor algen, en die algen worden weer opgegeten door het zoöplankton. Die circulariteit betekent dat een TinyOcean geen verversing van het water nodig heeft en overal kan staan – dus ook op plekken die minder geschikt zijn voor het telen van gewassen.
Teruggeven aan de natuur
Omdat de larven op een natuurlijke manier groot zijn gebracht, is het mogelijk om de volgroeide vissen, oesters en garnalen na de kweek te introduceren in zeeën en oceanen. ‘Rewilding’ wordt dat genoemd, ter bevordering van de biodiversiteit op plekken waar het zeeleven onder druk staat. Ook kunnen de vissen en schelpdieren op een diervriendelijkere manier worden afgemaakt voor menselijke consumptie. Laterveer geeft eerlijk toe dat het nog de vraag is of het onderhouden van een TinyOcean economisch rendabel is. “Maar de winstmarge zit er na drie tot vier jaar zeker in”, zegt hij overtuigd.
Eiwittransitie
Dat we ons deels kunnen aanpassen aan klimaatverandering, wil nog niet zeggen dat we het probleem niet meer bij de wortel hoeven aan te pakken. Die boodschap wil Hanneke van Ormondt, ecoloog bij milieuorganisatie Urgenda, de zaal op het einde nog wel even meegeven. Het is een bekend maar noodzakelijk pleidooi: we moeten stoppen met het consumeren van dierlijke eiwitten en overstappen op meer plantaardige voedingsstoffen. Daarmee brengen we de fikse uitstoot van CO2 omlaag en verhogen we het welzijn van dieren, zegt ze.
Met een vlugge blik naar Michaël Laterveer voegt ze toe dat het eten van vis daar volgens haar eigenlijk niet bij past. Maar, concludeert ze samen met het publiek, vis eten is een stuk beter voor het klimaat dan rund, varken of kip. En het verduurzamen van de viskweek is op z’n minst een flinke stap in de goede richting.
Afsluiten in stijl
De proeftuin is geslaagd, en heeft voor zowel de deelnemende bedrijven als het publiek veel nieuwe inzichten opgeleverd. De conclusie is unaniem: daar moet een borrel op gedronken worden. Iedereen verplaatst zich verzadigd van informatie naar de foyer. Daar staan de waddenchips van Marc van Rijsselberghe al klaar.
Lees ook:
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in