In 2015 in Shanghai vergaapte ik me aan de prachtige vergezichten over de stad vanuit hooggelegen luxueuze nachtclubs. ’s Ochtends genoot ik van een wandeling langs de ultramoderne ‘Bund-waterkant’ en ’s avonds zorgde een cruise over de Huangpu-rivier voor een onvergetelijke ervaring. Compleet met de futuristische wolkenkrabbers in het hectische financiële district en de in art-decostijl opgetrokken Franse wijk, vol winkeltjes en galerietjes in door bomen omzoomde straten, was dit een metropool die mijn alltime favorite New York naar de kroon stak. In die euforie leek het me een stad waar ik ooit nog eens een tijdje wilde wonen.
Toch was er één smetje op mijn twee weken durende verblijf in de stad, dat steeds meer de boventoon ging voeren. Het kuchje waar ik aanvankelijk nauwelijks acht op sloeg, geen idee waar het vandaan kwam, werd steeds storender. Tot ik besefte dat het direct veroorzaakt werd door de smerige atmosfeer die boven de stad hing. Toch maar niet gaan wonen. Een half jaar later zat ik na een interview uitgebreid na te praten met de CEO van een groot bedrijf. Hij was na een vakantie in 2010 ook aangestoken door het Shanghai-virus, ging er met vrouw en kinderen wonen en werken, maar was na vier jaar zo snel hij kon verhuisd naar Canada. In zo’n vervuilde omgeving wilde hij zijn kinderen niet laten opgroeien.
Een jaar voor mijn Shanghai-reis was een soortgelijke ervaring voor Henry Anderson de aanleiding om zijn boek Volt Rush te schrijven, lees ik in een intrigerend interview in NRC. Hij zegt: ‘De lucht die ik inademde toen ik in 2014 nog in Beijing woonde, was zó vies dat het apocalyptisch aanvoelde.’ Volgens hem een belangrijke reden voor de Communistische Partij van China om iets aan die vervuiling te gaan doen, omdat het tot grote onvrede onder de bevolking zou kunnen gaan leiden. Er kwam twijfel over het economisch model van heel hoge groei door industriële productie, China deed ook grote investeringen om voorop te lopen in schone energie.
Om groen en schoon te zijn, moet de hele keten vergroenen, alles speelt een rol. Bill McKibben schrijft in The Guardian over Volt Rush en haalt ter illustratie een persoonlijke herinnering op om aan te geven hoe breed dit besef is doorgedrongen: ‘Ik had onlangs een debat met een voormalig Republikeins congreslid dat verontwaardigd was over Afrikaanse kinderarbeid in de toeleveringsketen van mineralen.’ Anderson juicht die scherpe aandacht voor grondstoffen toe. Ooit heeft het gebruik van brons de mens vooruitgang gebracht, later ijzer, steenkool en aardolie en de toekomst wordt bepaald door lithium, ‘het lichtste van alle metalen en hoofdbestanddeel van de batterij van veel elektrische auto’s’, zegt hij in NRC.
Natuurlijk ziet hij de geopolitieke keerzijde van de onderlinge afhankelijkheid. In NRC geeft hij het voorbeeld van Ford, dat op grote schaal nikkel inkoopt in Indonesië, maar daarvoor wel een overeenkomst moet sluiten met het Chinese bedrijf Huayou, dat daar een nikkelverwerkingsfabriek bouwt en alles bepaalt. ‘Het is onmogelijk te ontkoppelen van China.’ Hoopvol is het boek desondanks, schrijft The Guardian, omdat door aandacht voor grondstoffen aan een nieuwe wereld wordt gebouwd. Anderson prijst daarbij Europa dat autonomer wil worden, ook met elektrische auto’s en daarmee echt wil vernieuwen. ‘Als het eindproduct bedoeld is om te vergroenen, en dat is de elektrische auto, dan moet de grondstoffenketen ook schoon zijn.’
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in