Tapijttegelfabrikant Interface heeft wereldwijd een marktaandeel van 30 procent en werkt nu al meer dan twintig jaar aan zijn Mission Zero. De circulaire economie is doorgevoerd in het hart van de business. In 2013 leverde dat een direct aanwijsbaar financieel voordeel van € 7,6 mln op. “Maar aan de marketingkant kan er geen prijs tegenop”, zegt Boogaard. “Radicale duurzaamheid is niet alleen mogelijk. Het betaalt zich ook uit.”
U pleit voor radicale duurzaamheid. Maar hoe begin je daarmee?
“Wij zijn daar twintig jaar geleden mee begonnen. In 1994 gooide Ray Anderson het roer op een radicale manier om. De tapijtindustrie is in wezen een verlengstuk van de petrochemische industrie. Het garen, de rug: het zijn allemaal producten uit olie. Een van de dingen die Ray Anderson anders deed, is olie uit de keten halen. Dat is hetzelfde als tegen een bakker zeggen dat hij geen meel meer mag gebruiken.
"Het is te gemakkelijk om de circulaire economie te pakken en er iets behapbaars van proberen te maken"
Nu twintig jaar later hebben we in Europa onze CO2-voetafdruk met 90 procent teruggebracht ten opzichte van 1996. Het energieverbruik per geproduceerde tapijttegel hebben we met 50 procent gereduceerd. Daarmee is hernieuwbare energie voor ons toegankelijk en betaalbaar, ook al betalen we er 10 procent meer voor."
Hoe kijkt u aan tegen de huidige stand van de circulaire economie?
“Ik ben blij met de term. Maar we moeten duurzaamheid breed blijven bekijken. Het is te gemakkelijk om de circulaire economie te pakken en er iets behapbaars van proberen te maken. Ik geloof dat je niet een groen product kunt hebben uit een bruine organisatie. Het kan een term zijn voor een recyclingprogramma of je kunt er een marketingcampagne achter zetten. Maar het is een risico dat de eigen bedrijfsvoering wordt vergeten. Je kunt geen korte bochtjes maken naar verduurzaming van een business.”
Kan Interface dat alleen?
“Nee. We werken met onze partners aan co-innovatie. Een voorbeeld is de vernieuwing van onze ‘precoatlijn’, waarbij het garen wordt vastgehecht aan de onderliggende laag van het tapijt. Het is een van de meest energieverslindende stappen in ons productieproces.
Onze leveranciers konden een energiebesparing van 20 procent leveren. Maar Interface is ambitieuzer en radicaler. Ons doel was twee keer zoveel output en tegelijkertijd 45 procent energiebesparing. We hebben nu Zwitserse apparatuur staan die nooit in deze industrie is gebruikt. Dat levert uiteindelijk 50 procent energiebesparing op. Door die kostenbesparing konden we overstappen op biogas. We worden steeds beter in onconventionele oplossingen.”
Zoals het gebruik van afgedankte visnetten?
“Wij geloven niet in ketensluiting. Interface is een scavenger of waste. We groeien met dubbele cijfers, dus de extra grondstoffen moeten ergens vandaan komen. Op die manier zijn we uitgekomen bij visnetten. Eerst ging het om centraal ingeleverde netten uit de industrie. Maar we werken nu op zeventig eilanden in de Filipijnen, waar we de lokale bevolking per kilo betalen voor de oude netten. Het is een businessmodel dat we hebben opgezet met de commerciële visserij en een NGO. Interface is daarmee als fabrikant leverancier geworden aan zijn eigen leverancier.”
Hoe verandert die aanpak uw organisatie?
“Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven in de toekomst vele malen flexibeler moeten zijn. Wat als het lastiger wordt om visnetten te verkrijgen doordat Speedo en Nike ze ook willen gebruiken? Dan gaat de prijs omhoog.
We hebben nieuwe core-competenties ontwikkeld in design, productie en engineering. Omdat we de keten afstruinen op zoek naar uiteenlopende nieuwe materialen, hebben we behoorlijke investeringen gedaan in een flexibele productiefaciliteit voor tapijtruggen. Die kan nu al allerlei biomaterialen gebruiken. Stel dat er plasticsoep uit de oceanen beschikbaar komt als grondstof, dan kan dat ook door die machine heen. Dat soort flexibilisering zit niet ingebakken in de term circulaire economie. Interface kijkt voor zijn ontwerpen naar de natuur. Maar ook voor je businesscase is biomimicry de toekomst: hernieuwbare energie, geen afval, alles zit op zijn plaats. Daar moet het bedrijfsmodel van Interface aan voldoen.”
Hoe krijgt u uw werknemers daarin mee?
"De eerste stap die interface nam is de oorlog verklaren aan verspilling. In tijd, materiaal en energie. Daar hebben we de hele organisatie bij betrokken, ook met financiële incentives. Aandeelhouders waren eerst sceptisch, maar die eerste stap leverde direct geld op.
"Flexibilisering van de productielijn betekent dat we continu snel kunnen schakelen naar materialen die beter zijn qua volume, kosten en duurzaamheid"
De opbrengst werd geïnvesteerd in nieuwe machines die minder afval opleveren, minder materiaal gebruiken en energie besparen. Zo ontstond een sneeuwbaleffect en is Mission Zero de cultuur geworden. Dat ondersteunen we met opleidingen voor alle medewerkers. Om tot nul impact te komen heb je grote klappers nodig én kleine dingen op de werkvloer. Een warmtescan die een productiemedewerker op eigen initiatief uitvoerde, bespaart ons bijvoorbeeld € 40.000 per jaar, door gerichte extra isolatie."
Mission Zero moet in 2020 bereikt zijn. Wat wordt dan uw motto?
“Daar werken we hard aan. Maar Mission Zero houdt nooit op. Interface groeit met dubbele cijfers, 16 procent in het laatste half jaar. Dus je praat minimaal over schaalvergroting. Ook worden nieuwe materiaalstromen voor producten concurrerend. Flexibilisering van de productielijn betekent dat we continu snel kunnen schakelen naar materialen die beter zijn qua volume, kosten en duurzaamheid. Dat is niet altijd een eenvoudige keuze. We hebben al eens gerecycled materiaal afgewezen als inputstroom, omdat het minder duurzaam was dan virgin materiaal.”
Wat verwacht u van de klimaattop in Parijs?
“Ik denk dat er in Parijs grote stappen worden gezet, omdat het niet anders kan. Het ambitieniveau zal serieuzer zijn dan wat we ooit eerder hebben gezien. Dat is in de basis heel mooi.
"Een CO2-beprijzing zou heel waardevol zijn”
Maar als bedrijf heeft Interface er weinig aan als de overheid doelstellingen bepaalt. Het kost veel tijd en discussie, terwijl het productiever is als de overheid maatregelen bedenkt waardoor bedrijven en consumenten hun gedrag veranderen.
Autofabrikanten moeten nu bijvoorbeeld de CO2-uitstoot per kilometer gaan publiceren: de ‘nasty metric’. Duurzaamheid wordt daardoor een nieuw punt van concurrentie en innovatie. Zo komen veranderingen in de industrie op gang.
Een ander, controversieel punt is dat er in mijn ogen meer fiscale incentives moeten komen voor duurzame producten. Je ziet in Nederland dat de consument daarop acteert. Hoewel de uitvoering nu niet voldoet, zie je wel dat dit kan leiden tot resultaat. Een CO2-beprijzing zou heel waardevol zijn. Je moet als overheid aangeven wat je visie is voor vandaag en de toekomst, en daar ook naar handelen.”
Door Thijs ten Brinck en Erik Verheggen
Foto's: Interface
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in