Kan oeverbescherming bestaan uit natuurlijk en circulair materiaal? Op die vraag moet binnenkort een antwoord komen. De waterschappen Rivierenland, Zuiderzeeland en Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) doen gezamenlijk onderzoek.
Test in de Betuwe
Waar meestal hardhout, plastic of staal gebruikt wordt als oeverbescherming, worden in de Betuwe twee andere materialen getest. Aan de rand van een sloot worden wilgentenen en biocomposiet geplaatst. Beide prototypen worden de komende maanden getest op levensduur, techniek en kerende hoogte. Het onderzoek loopt tot het einde van dit jaar, waarna de resultaten worden gedeeld.
Uitdaging
De uitdaging is dat oeverbescherming deels onder en boven water steekt en alle natuurkrachten te verduren krijgt. Wilg is hier heel geschikt voor, zegt Dick van Aalsburg. Met zijn familiebedrijf levert hij de wilgentenen voor de testlocatie. Het bedrijf NPSP uit Delft is verantwoordelijk voor de biocomposieten die langs de oever wordt gelegd. Deze bestaan bijvoorbeeld uit resten van suikerriet, natuurlijke vezels en materiaal uit rioolwater. NPSP bouwde er al gevels en treinen van, en volgens directeur Mark Lepelaar zou het ook goede oeverbescherming kunnen zijn. “Deze test gaat ons vertellen of ook deze toepassing toekomst heeft.”
1.200 kilometer aan oevers
Voor de test wordt maar een heel klein gedeelte van de oevers gebruikt. Dat is niets in vergelijking met het totale lengte van de kades. Heemraad Kees Romijn van Waterschap Rivierenland: “Elk jaar vervangen wij alleen al kilometers aan beschoeiingen. Opgeteld praat je bij de waterschappen in heel Nederland over ruim 1.200 kilometer in tien jaar. Dat is nogal een voetafdruk. We willen werken aan onze klimaatdoelen, ook in onze oevers.”
Lees ook:
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in