Biobrandstof. Bij het horen van de term verschijnt er een frons op het voorhoofd van Klaas Hellingwerf, professor in microbiologie en tevens een van de grondleggers van het project. Hij vindt dat de term te algemeen wordt gebruikt door veel mensen.
“Er bestaan vier generaties biobrandstoffen,” doceert Hellingwerf. “Bij de eerste drie generaties blijven reststoffen over bij de productie." Deze reststoffen, voornamelijk mineralen zoals fosfaat en stikstof, komen uit de gewassen waarvan de brandstof gemaakt is. “Bijvoorbeeld suikerriet of soja.”
Eigenlijk moeten die stoffen terug naar het land, om uitputting van de bodem te voorkomen. Ze mogen in ieder geval niet zomaar geloosd worden, omdat ze nadelige gevolgen voor het milieu hebben. “Dit mineralenprobleem is het grote probleem van biobrandstoffen tot nu toe.”
Het mineralenprobleem is het grote probleem van biobrandstoffen tot nu toe.
Geen reststoffen
Het proces van Photanol maakt deel uit van de vierde en laatste generatie. Op een whiteboard in het Amsterdamse Science Park schrijft Hellingwerf de formule van het proces volledig uit. Het oogt minder complex dan dat het is.
“Het proces is een klassieke fotosynthese,” legt hij uit. Oftewel, CO2 en water worden omgezet in zuurstof en een ‘product’, bijvoorbeeld biobrandstof of bioplastic. Niet-giftige blauwalgen, ook wel cyanobacteriën, zorgen voor die omzetting. Het enige wat ze nodig hebben is een beetje zonlicht.
“Wat wij doen, is de genetische informatie van die cyanobacteriën veranderen, zodat we de gewenste biobrandstoffen kunnen produceren,” aldus de microbioloog. “Het is plug-and-play: als we een ander gen in de bacterie stoppen, komt er een ander product uit.”
Het belangrijkste voordeel: bij het proces van Photanol blijven geen reststoffen over. Het enige bijproduct is zuurstof. Ook is er geen landbouwgrond meer nodig bij de productie. “In Mexico konden mensen hun taco’s en burrito’s niet meer betalen, omdat ze in de VS biobrandstof uit mais gingen maken.”
In Mexico konden mensen hun taco’s en burrito’s niet meer betalen, omdat ze in de VS biobrandstof uit mais gingen maken.
Infectie
Op dit moment experimenteren Hellingwerf en zijn team voornamelijk met een bacterie die het ‘product’ melkzuur oplevert. Deze bulkchemicalie wordt gebruikt bij de bereiding van plastics die op hun beurt weer gebruikt worden bij het maken van verpakkingsmateriaal of zelfs kan dienen als afbreekbaar hechtdraad na medische operaties.
“Als we het genetisch materiaal van de cyanobacteriën aanpassen, kunnen we ook andere biobrandstoffen maken, zoals ethanol of butanol.” Dit gebeurt nog op twee andere plekken in de wereld. “In Europa zijn we voor zover ik weet de enige.”
Infectie blijkt voorlopig Hellingwerfs voornaamste kwelgeest. Als er andere bacteriën in de buizen komen, krijgen zijn cyanobacteriën niet genoeg licht. “Het is een soort onkruid. Het verdringt de rest.”
In Europa zijn we de enige.
Kennisbescherming
“In 2008 is het idee van Photanol ontstaan", vertelt Hellingwerf. “Met de proeffabriek is het proof of principle geleverd. Nu moeten we de economische haalbaarheid van het proces bewijzen.”
De uitvinding is gepatenteerd en Agentschap NL, een onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, diende zich meteen aan om de proeffabriek te subsidiëren. Photanol is ook verkozen tot ecopreneur van de maand bij het Amsterdamse Green Metropole.
“Sinds kort neemt ook investeerder Icos Capital deel in Photanol,” vertelt Hellingwerf. Icos Capital is een Nederlands investeringsfonds wat gespecialiseerd is in schone technologieën. Het fonds geeft daarmee aan dat het een schone toekomst ziet in de bioproducten van Photanol. Nog twee jaar, dan is het zover.
Foto: Nat Tarbox
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in