In een gevuld Pakhuis de Zwijger schuiven op maandagavond 24 april één voor één duurzame textielexperts aan. Doel van de avond is om in deze duurzame modeweek de status quo onder de loep te nemen. Want ook in Nederland is duidelijk geworden dat mode maken én dragen anders moet.
Verborgen kosten
“De mode-industrie is een van het meest vervuilende industrieën ter wereld”, herinnert Jeroen van den Eijnde, lector tactical Design bij ArtEZ. “Dat komt in eerste instantie omdat het een totaal geglobaliseerde sector is en dat maakt hem weinig transparant. Je hebt met een hele ingewikkelde keten te maken waarbij vezels de hele wereld overgaan. We weten dus ook niet goed wat er in dat proces allemaal gebeurt. En we leven in een maatschappij die toch probeert om producten tegen zo laag mogelijke kosten aan de man te brengen. Dat betekent dat er allerlei dingen gebeuren die niet erg duurzaam zijn.”
Volgens Van den Eijnde is die ‘race to the bottom’ de laatste decennia extreem doorgeslagen. “In de jaren '90 was er nog wel balans in prijs-kwaliteit, maar daarna ging het mis. Een shirt of broek ligt in de winkel voor prijzen waar elk verstandig mens bij denkt: daar moet ergens op ingeleverd worden.”
En zo is het ook. Via de sociale en ecologische kant worden externe kosten gemaakt die nu niet in het prijskaartje worden opgenomen. “Als je een kledingstuk van tien euro koopt, moet dat ergens betaald worden. Dat kan in de lonen van de productielanden zitten of in verwerkingstechnieken.” De lector vergelijkt het verhaal met de ‘verborgen kosten’ die de aarde betaalt voor de vliegtuigindustrie: zolang partijen vrijgesteld zijn van belasting op kerosine, gaat daar niet veel veranderen.
Regels moeten wel helpen
Over de hoofdrol van de overheid in de textieltransitie stemmen de panelleden dan ook eenduidig ‘ja’. Er gebeurt al veel – op nationaal en Europees niveau. Programma's vanuit de Europese Green Deal zijn in de maak. Daardoor krijgen merken straks langere boodschappenlijstjes met criteria over wat er wel en niet mag. Het eerste vereiste is dat er meer transparantie in de keten komt. Dus waar grondstoffen vandaan komen en waar materialen en producten vervolgens naartoe stromen. Daar kunnen bedrijven vervolgens op aansturen: wat mag er dan wel en niet in?
Die regels moeten afgedwongen worden, maar zoals ze nu zijn, dienen ze lang niet altijd de belangen van veranderaars, haalt Stijntje Jaspers aan. Na 28 jaar ervaring in de textielbusiness, werd zij directeur bij Stichting Fibershed die in Nederland circulaire textielketens bouwt. “Er komen misschien wetten aan waardoor er 20 procent gerecycled materiaal moet zitten in alle kleding. Een van onze deelnemers, The Knitwear Stable in Baambrugge, maakt truien met Nederlandse schapen, gebreid op eigen terrein. Daar moet dan dus gerecycled materiaal in, terwijl dat de mooiste producten zijn die wel veertig jaar meegaan en ook nog biologisch afbreekbaar zijn.”
Hoger op de R-ladder
Veel beter is het, vuurt Jaspers aan, als die regels merken helpen om boven in de keten te beginnen met verduurzamen. Dan hebben we het dus niet over recycling, nummer vijf op de R-ladder, maar over innovatieve materialen, productontwerpen, technologieën en businessmodellen. De sprekers zijn het erover eens dat regels vooral moeten aansturen op betere kwaliteit.
Dat maakt de markt van panellid Elisa Jansen, die een kledingbibliotheek voert, ook aantrekkelijker. “Wij leren heel veel over de nazorg van producten: hoe ziet iets eruit als het twintig keer gewassen is. Gaat het ergens op dezelfde plek altijd kapot en welke materialen gaan lang mee? Wij geven die informatie ook graag terug aan uitlenende merken zodat zij hopelijk met die informatie weer in het designproces stappen en betere producten kunnen maken. Dan kunnen wij ze vaker uitlenen en kunnen zij daar meer op verdienen.”
Voor een hogere kwaliteitsstandaard is een cultuurverandering nodig, maar Van den Eijnde denk dat dat vanzelf gaat als meer consumenten willen consuminderen. Het is wat dat betreft een kip-of-ei-verhaal. “Als er minder geconsumeerd wordt, neemt de druk naar de industrie toe om op een andere manier naar verdienmodellen te kijken, dus dat iets langer in gebruiksfase zit. In de auto-industrie wordt daar al mee geëxperimenteerd: als auto's langer mee moeten gaan en niet kunstmatig verouderd moeten worden, dan moeten we geld kunnen gaan verdienen met reparaties.”
Beter is ook duurder
Met leen- en repareermodellen proberen vernieuwers overconsumptie én productie tegen te gaan, maar het gros van de industrie bestaat toch uit nieuwe productie. Minder mode maken is voor hen een ambitieuze missie, maar minder grondstoffen gebruiken is reëel. Dat kan bijvoorbeeld door in te zetten op biomaterialen, ziet Van den Eijnde door zijn designbril. “Wij doen speculatief onderzoek naar biomaterialen die je in kunt zetten voor nieuwe textielalternatieven.” Hij doelt op materialen zoal mycelium, een biologisch afbreekbaar materiaal dat duurzaam wordt gekweekt met schimmels.
Die duurzamere technieken hebben overigens wel een prijskaartje, dringt Jaspers aan. “Wij [bij Fibershed] zien hoe lokale, duurzame producten die veel minder negatieve effecten hebben en veel langer meegaan in verhouding superduur zijn, dus het is heel lastig om dat op te schalen. Daar zit de lobby van de ‘gewone’ textielbranche om wetgeving te voorkomen nog flink in de weg.
Aan de kraan zitten
Dat het belangrijker wordt om gemaakte kleding zo lang mogelijk in leven houden, staat als een paal boven water. “Daardoor is een LENA Library bijvoorbeeld echt een fantastische oplossing”, zegt Jaspers, “maar zolang we doorgaan met produceren zoals we het nu doen, is het dweilen met de kraan open. We moeten ook even aan die kranen gaan zitten, ons focussen op welke grondstoffen en productiemethodes we gebruiken, zodat er straks helemaal geen afval meer is.”
Meer lezen?
schrijf je in voor de nieuwsbrief
Wil jij iedere ochtend rond 7 uur het laatste nieuws over duurzaamheid ontvangen? Dat kan!
Schrijf je nu in